De Burgemeester van Duiven 40 jaren aan 't hoofd der gemeente
- Read 18278 times
- font size decrease font size increase font size
De Gelderlander van donderdag 31 maart 1938.
De Burgemeester van Duiven 40 jaren aan ’t hoofd der gemeente
Z. Th. J. F. baron van Dorth tot Medler gehuldigd
,,De landelijke kern van het aloude landelijke ,,Lijmers’’, ontving van de Voorzienigheid tot burgemeester een landedelman, die den sfeer der hoofdbevolking, boeren en boerenarbeiders geheel aanvoelde’’.
Onder groote belangstelling van de zijde der geheele bevolking herdacht der gemeente Duiven gisteren officieel het 40-jarig ambtsjubileum van haar burgemeester, Z. Th. J. F. baron van Dorth tot Medler, die, zoals men weet, al die jaren burgemeester van deze gemeente geweest is.
In den ochtend van dezen voor de geheele gemeente zoo heuglijken dag begaf de burgemeester, vergezeld door de barones, zich naar de parochiekerk, waar een plechtig dankoffer plaats vond, gecelebreerd door den zeereerw. heer Pastoor M.P. van Schaik met assistentie.
De H. Mis werd bijgewoond door de beide wethouders, de raadsleden, de ambtenaren der secretarie, de beide gemeenteveldwachters, terwijl de kinderen van het geheel dorp gezamenlijk ter H. Tafel naderden tot intentie van jubileerenden burgemeester.
Groote belangstelling.
De raad was des namiddags te half drie bijeengeroepen voor een buitengewone vergadering.
Te ongeveer kwart over twee reden de beide wethouders in een open rijtuig, bespannen met twee paarden, naar de villa van den burgemeester, waar leden van de plaatselijke Muziekvereeniging St. Remigius zich intusschen opgesteld hadden, om de jubilaris aldus in een feestelijken stoet door het dorp naar het gemeentehuis te begeleiden.
Bij aankomst op het gemeentehuis werd de jubilaris, die vergezeld werd door zijn echtgenoote, barones van Dorth tot Medler, begroet door den secretaris, den heer G.H. Otten, en andere autoriteiten, en via het versierde trappenhuis naar de raadszaal geleid, welke voor deze gelegenheid smaakvol versierd was. Bij aankomst speelde St. Remigius het Wilhelmus.
Onder de hier aanwezigen merkten we op den zeereerw. heer Pastoor M.P. van Schaik en verschillende heeren geestelijken uit de omliggende plaatsen, den heer Van Raay, burgemeester van Beers, eertijds ambtenaar op de secretarie van Duiven, den heer W. van Elk, burgemeester van Westervoort, Jhr Mr O.F.A.H. van Nispen tot Pannerden, burgemeester van Pannerden, den gemeente-arts Dr. Visscher en tal van vooraanstaande personen uit de gemeente.
Na opening van deze buitengewone zitting nam wethouder Van Zadelhoff het woord en bracht in een korte toespraak de hulde en dank over van alle gemeentenaren voor wat de burgemeester gedurende de afgeloopen jaren in hun belang gedaan heeft.
Dan werd het woord gegeven aan den gem.secretaris, den heer G.H. Otten, die den jubilaris als volgt toesprak:
Hooggeachte jubilaris,
Het is mij een bijzondere vreugde en voorrecht u namens den Raad, wiens dienaar ik ben, op dezen heugelijken dag te mogen toespreken. Ook mijn eigen gevoelens zal ik daarin tot uiting brengen, gevoelens, gegroeid en aangekweekt door de nagenoeg 30-jarige (en laat ik hier bijvoegen ,,gelukkige’’) ambtsverhouding, waarin ik als secretaris dezer gemeente tot u was en God zij dank ! nog ben geplaatst.
Het was wel een zeer bijzondere toestand op gemeentelijk bestuursgebied, waarvan de saneering uwe taak werd door Harer Majesteits benoemingsbesluit van 30 maart 1898, no. 2.
U aanvaardde de bestuurlijke nalatenschap van een vrij langdurig interregnum, ingeleid doordat uw voorganger, wijlen de heer Libourel, lichamelijk gebroken door een hopenlooze kwaal en geestelijk geknakt door een opeenvolging en dooreen strengeling van allerhande delicate bestuursaangelegenheden, het roer aan tijdelijke krachten moest overlaten. Ik wil hier uitdrukkelijk memoreeren, dat de heer Libourel een man was van ongetwijfeld gedegen kennis, rechtschapenheid en goeden wil, maar met een al te zachtaardige inborst, hetgeen een fout kan zijn – en inderdaad was --, waardoor het burgemeesterlijk prestige aan noodzakelijk effect inboet.
De Kroon, voorgelicht door haar voornaamsten vertegenwoordiger in de provincie, kende de Duivensche toestanden !
Daaruit volgt, dat de hooge overheid zekere verwachtingen koesterde van uwe karaktereigenschappen en uwe geschiktheid om de min of meer gederailleerde bestuurskaros weer in het goede spoor te leiden.
Heeft zij zich in die verwachtingen bedrogen gezien? De geschiedenis van 40 lange, zegenrijke bestuursjaren heeft bewezen, dat haar keuze een goede was, dat Duiven als burgemeester ontving ,,the right man in the right place’’ !
In de eerste lustra van uw bestuur was de structuur van de ingezetenschap in haar velerlei schakeering en verhoudingen wezenlijk verschillend van die in latere jaren. Met zekeren weemoed zult gij de tijden van dat tamelijk ver verleden herdenken, toen het oer-landelijk Duiven over het algemeen kon vergeleken worden met het rustige vlak van een stil bergmeer, slechts af en toe gerimpeld door 'n zacht briesje, doch door de beschuttende hoogten rondom nimmer door gierende stormen in heftige beroering gebracht. Het was toen heerlijk burgemeester te zijn.
Gaandeweg heeft zich het gemeentelijk karakter gewijzigd; ook de Lijmers onderging den invloed van de machtige bewegingen, die in waarheid het aanschijn der aarde hebben veranderd. Deze veranderde en zich aldoor blijvend veranderde toestanden in het maatschappelijk Leven vorderden voortdurend in sterkere mate de inzetting van al uw bestuurskwaliteiten, hetzij in dagelijksch contact met de raad en hulp behoevende burgerij in uw particuliere woning of binnen de bescheiden ruimte van uw ambtsvertrek, hetzij als leider van het college van Burgemeester en Wethouders of den Raad.
De bijzondere toestand, waarvan ik straks sprak, dien u bij uw benoeming aantrof, wordt wel zeer eigenaardig belicht door de omstandigheid, dat de Raad zich op 31 Maart 1898, dus daags na uw benoeming, demissionair had verklaard. Dit was wel niet tegen uw persoon gericht, maar zal toch niet nagelaten hebben een terneerdrukkenden invloed uit te oefenen.
In groote trekken weer gegeven, kwam de kwestie hierop neer. De reeds jarenlang hangende, hier niet nader uiteen te zetten schoolkwestie te Loo had aan de heeren, die destijds met de loopende bestuurszaken waren belast, een terechtwijzing bezorgd van het prov. bestuur. Waar dezen overtuigd waren, als eerlijke bestuurderen naar billijkheid te werk gegaan te zijn, legden zij uit protest hun mandaat neer, hierin uit solidariteit terstond gevolgd door de overige heeren van den Raad.
Wij mogen het terecht als een uiting opvatten van het vertrouwen, dat uw persoonlijkheid en wijze van optreden inboezemde, dat reeds in de raadsvergadering van 9 April 1898 de betrokken leden van den Raad op hun ontslagname terugkwamen.
Veertig jaren van onafgebroken bestuursbeleid van één persoon is op zichzelf reeds een zeldzaam voorkomend feit. Wanneer die persoon bovendien in zich de kwaliteiten vereenigt om één lijn te volgen en het in zich belichaamd gezag krachtig te doen gelden en eerbiedigen, dan drukt zoo’n lange periode haar eigen, bepaald stempel op de gemeente.
Dit nu is hier volkomen bewaarheid. De Duivensche bestuurssfeer is een aparte; eenvoudig, maar algemeen gerespecteerd.
Laat ik mij een kleine uitwijding veroorloven. Duiven, de landelijke kern van het aloude landelijke ,,Lijmers’’, ontving van de Voorzienigheid (alle gezag komt immers uit Hare hand?) tot burgemeester een landedelman, afstammeling van een aloud feodaal geslacht en getrouw bewaarder van de vele goede eigenschappen en karaktertrekken van den erfelijken adel. Vanzelf voelde hij daardoor de sfeer der hoofdbevolking, boeren en boeren arbeiders, duidelijk aan en was een stonde af bedacht op het voorbereiden van nuttige instellingen tot verbetering van den maatschappelijken toestand met betrekking tot landbouw, veeteelt en landbouwkrediet.
Wij mogen in dit verband de aandacht vestigen op de krachtige pogingen tot bevordering van de boerenorganisatie, spoedig bekroond door de afdeeling van den Nederl. Boerenbond (naderhand tengevolge van principiëele re-organisatie op Katholieken grondslag opgegaan in afdeelingen van den A.B.T.B.), vooral ook wijzen we op de Coöperatieve Boerenleenbank, gesticht in het voorjaar 1903, waarvan gij, Baron van Dorth, de geestelijke vader waart, de voornaamste oprichter en – tot den dag van heden – de onvermoeide directeur en stuwkracht zijt gebleven. Uwe verdiensten in dat opzicht vonden eenige jaren geleden erkenning in den lande door Uwe benoeming tot bestuurder van de landelijke centrale van boerenleenbanken, de Coöp. Centrale Raiffeisenbank te Utrecht.
Moet ik herinneren aan Uwe bemoeiingen ter bevordering van de plaatselijke paardenfokkerij?
Hoe met Uwe krachtige medewerking indertijd de Hengstassociatie tot stand kwam?
En dan de bevordering van de geitenfokkerij! Vanwege het Provinciaal bestuur aangewezen als lid van de betrokken Statencommissie, had dit belang van den landarbeider van stonde af aan Uw levendige en blijvende belangstelling. De deswege opgerichte plaatselijke vereeniging kwam – gestimuleerd door Uwe daadwerkelijke hulp – spoedig tot grooten bloei. Op Uw voorstel werd zij jaren achtereen begiftigd met toereikende subsidies uit de gemeentekas ter bekostiging van keuringen en uitgeloofde premies.
Wat de rundveeteelt betreft kan ik slechts zeggen, dat U de uitkomsten der jaarlijksche keuringen ten zeerste belang zijn blijven inboezemen; het was een teleurstelling voor U, dat deze resultaten – trots de loffelijke actie der plaatselijke associatie – feitelijk onbevredigend bleven.
Wij naderen nu tot een beschouwing nopens het gemeentelijk beheer in engeren zin. Het spijt mij, dat ik slechts hier en daar een greep kan doen. De geschiedenis vertolken van Uw 40-jarige ambtsperiode zou het aanzijn schenken aan een lijvig document.
Vooreerst dan wil ik den nadruk leggen op ’n markante zijde van Uw beheer; de gewetensvolle en verstandige zorg van den beginne getoond voor de ongerepte handhaving van het gemeentelijk vermogen, den geleidelijken opbouw, steentje voor steentje, van een wel belegd kapitaal tot hechten steum van het gemeentelijk crediet en het nooit prijsgeven van het principe van gepaste zuinigheid en het zoo laag mogelijk houden van de plaatselijken belastingdruk.
Wat dit laatste punt betreft, zal wellicht menige luisteraar ironisch opkijken, denkend aan de ontzettende happen door den plaatselijken fiscus uit zijn inkomen genomen. Ik moet er dan ook de opmerking bijvoegen, dat de toestand in de laatste jaren op dat gebied volkomen abnormaal is. De ijzeren noodzaak geschapen door de noodlottige crisis, heeft u, hooggeachte jubilaris, waarlijk niet tot uw genoegen in dàt opzicht vrijwel onmachtig gemaakt. In de laaste jaren hebt gij de gemeentelijke autonomie stukje bij beetje zien verdwijnen door de staats bemoeiing en wij weten, dat ook daarom deze laatste jaren niet tot de aangenaamste van uw ambtsloopbaan mogen worden gerekend. Wij weten, hoezeer het u ter harte gaat, de ingezeten burgerij niet de ontzettend hooge lasten te hebben kunnen besparen!
Het kan u, hooggeachte burgemeester, nog immer tot voldoening strekken, dat, niettegenstaande de geweldige uitzetting der uitgaven, het begrootingsbeeld, de financieele positie der gemeente, kerngezond mag worden genomd.
Uw financieel beleid alleen reeds kan u aanspraak doen maken op de erkentelijkheid van aller die er zonder vooringenomenheid hun opmerkzaamheid aan wijden.
Spr. noemde nog vele andere bestuursdaden, als nieuwbouw, de electrificeering enz. Plaatsgebrek belet ons, dit alles — en het is heel veel! — in den breede te omschrijven.
Nog rest mij de taak, aldus de secretaris, een klaar Licht te doen uitstralen over de wijze, waarop gij uw voorname taak van 's Raads voorzitter pleegde te vervullen.
Ik vrees geen tegenspraak, wanneer ik zeg, dat dit leiderschap in volkomen harmonie stond en staat tot de opvattingen en gewoonten, welke de magistratuur van een kleine dorpsgemeente door traditie eigen zijn.
Hier geen strak en onverbiddelijk hanteeren der teugels van een stroef reglement van orde, geen hoog-parlementaire dressuur, als ik zoo ons mag zeggen, maar de handhaving van een sfeer van gemoedelijkhaid, — weliswaar niet immer de instemming wegdragend van hen, die hetzij ambtelijk, hetzij als persvertegenwoordiger het gesprokene hadden te verslaan — maar bij uitstek geschikt om ieders vrije meeningsuiting steeds in een vruchtbare en veelzijdige gedachtenwisseling tot uiting te doen komen.
Als uw trouwe assistent aan de vergadertafel, heb ik altijd bewonderd de gelijkmoedigheid, waarmede u het lichtelijk uit den koers geslagen scheepje weer spoedig in zakelijk vaarwater wist te loodsen. Nimmer viel later eenige rancune waar te nemen; de altijd snel toegestoken hand van verzoening beteekende ook onveranderd een absoluut uitwisschen uwerzijds der herinnering aan hetgeen niet had mogen, niet had behoeven te zijn.
Dit, hooggeachte jubilaris, is in waarheid een karaktertrek die u siert; het is in zijn diepste wezen een uiting van Christelijke levenshouding, die tot navolging opwekt.
Hooggeachte jubilaris, ik zie aan den horizon een wolk oprijzen; haar contouren beginnen beginnen reeds de blijde jubelzon van dezen dag te verdonkeren: het afscheid van de magistratuur, u opgedrongen, niet door afnemende levenskracht en levensmoed, niet door de moeilijkheid van aanpassing aan de nieuwste bestuurseischen, maar door het product, door de landsoverheid uit de economische crisis gedistilleerd: de beperking van de ambtelijke loopbaan tot zekeren leeftijd.
Dit afscheid zal u hard vallen; het zal niet minder ons allen treurig stemmen.
God geve u dan, dat gij met onbezweken moed en in volle gezondheid naar geest en lichaam tot ’t laatste oogenblik op de bres moogt blijven stand houden te behartiging der belangen van de u zoo dierbare gemeente Duiven, totdat de slagboom voorgoed uw ambtelijken levensweg gaat afsluiten.
Ik heb gezegd.
De receptie.
Nog werd het woord gevoerd door verschillende vooraanstaande personen uit de gemeente. O.m. door den nestor van den Raad, den heer Th. Nass, door den zeereerw. heer Pastoor van Schaik, die den jubilaris hulde en dank bracht voor zijn voorbeeld van diep Christelijk leven, waardoor vele parochianen gesterkt en gesticht werden.
Voorts door den heer Th. Knipping, gemeenteontvanger, den heer J. Wouters, 1en ambtenaar ter secretarie, den heer Th. Vermeulen, gem.veldwachter, door den burgemeester van Beers, den heer Van Raay, door den heer J. IJzermans, hoofd de R.K. school te Loo.
Hierna nam de burgemeester het woord en zeide getroffen te zijn door deze huldiging.
Mijn dank gaat allereerst uit, aldus de burgemeester, daar God, die mij gedurende deze 40 jaren het leven gelaten heeft. Voorts wil ik die mannen gedenken, die mij in die periode terzijde stonden, maar reeds naar een beter leven zijn overgegaan. Aan hun kinderen wil ik thans daarvoor mijn dank betuigen.
Het is mij een behoefte te verklaren, dat ik altijd in een prettige verstandhouding heb mogen werken.
Dankend voor de vele hartelijk gelukwenschen, deelde de jubilaris mede, dat hij ter gelegenheid van dit jubileum na de Paaschvacantie een aangenamen dag wilde organiseeren voor de kinderen der gemeente. Ook de kinderen van ’t Loo behoorden er bij, verduidelijkte de jubilaris.
Naar aanleiding van een adres, ingezonden door den heer A.J.M. Geubbels, besloot de Raad het gedeelte, loopende van de Eltingerstraat tot aan den spoorweg, ,,Burgemeester van Dorth tot Medlerstraat’’ te noemen.
Hierna werd gelegenheid gegeven den burgemeester en diens echtgenoote persoonlijk geluk te wenschen.
Onder de talrijke personen, die van deze receptie gebruik maakten, merkten wij op den Commissaris der Koningin, Mr S. Baron van Heemstra en Mevrouw, Mr. E.H.J. Baron van Voorst tot Voorst, lid van Ged. Staten, de heeren burgemeesters van de plaatsen Ophemert, Angerlo, Huissen (O.B.), Pannerden en Westervoort; voorts notaris C. Nolet uit Arnhem, notaris Kampschreur uit Zevenaar, Jhr. L. van Nispen tot Sevenaer en talrijke bestuursleden van diverse vereenigingen en instellingen.